Het zal wel aan mij liggen als beginner in het sluisvaren, maar van ‘hoog’ naar ‘laag’ tast ik nog altijd in het duister. Het duister van de sluiskolk wel te verstaan.
Er was ooit een tijd dat de uitgevers van nautische kaarten zich beijverden om de afmetingen van sluizen niet alleen te beschrijven in ‘breedte’, ‘diepte’ en ‘lengte’, maar ook het ‘verval’ erbij te vermelden. Die tijd lijkt in veel van de recente uitgaven inmiddels voorbij.
Hoe vaak heb ik al niet met mijn langste lijnen klaar gestaan; 2×20 meter, je weet immers maar nooit. Om dan nauwelijks lager die volle tros weer uit het oog op de kade te moeten halen. Of met mijn kortste landvasten van nauwelijks vijf meter; makkelijk in gebruik. Waarna ik minuten lang terwijl ik 10 meter naar beneden stort, telkens opnieuw, aanleunend tegen de smerigste sluismuur ooit, de lijn
van bolder naar bolder om moet leggen. Iets dat ik natuurlijk doe volgens de net aangeleerde regels van de vaarschool, worstelend met een voortdurend klemlopende pikhaak en een extra lus in de lijn- terwijl de ganse rivier zich als een wildwaterbaan uit de snel leegstromende sluis een weg naar beneden zoekt.
Natuurlijk is al dit leed te voorkomen door even de informatie van de sluisbeheerder tot me te nemen. Alleen, dan moet die wel vermeld staan op het mededelingenbord op de sluis. Regelmatig word ik daar uitgenodigd voor bourgondische festijnen, ambachtelijk broodbakken of bij nacht en ontij te bellen met de dienstdoende arts of apotheek, maar het verval van de sluis wordt maar heel af en toe vermeld. Tenminste het antwoord op de vraag welke arts dit weekend dienst heeft zal wel niet bedoeld zijn om de schade van mijn sluiscapriolen op te vangen.
Af en toe zijn er gelukkig uitzonderingen, zoals bij de toegangssluizen tot onze jongste provincie, waar ik keurig word gewaarschuwd, voor ik met boot en al door het afstapje zal worden verrast.
Tijd voor een app met vervaldata, maar dan wel een die beter voorzien is dan die van onze nationale wielrijdersbond.
Diederique